• Spring naar de hoofdnavigatie
  • Door naar de hoofd inhoud
  • Spring naar de voettekst
0513 – 41 34 44
Van der Wal & Bergsma

Van der Wal & Bergsma

Accountants | Belastingadviseurs

  • Wat wij doen
  • Werken bij
  • Nieuws
  • Contact

VDWB

Belastingadviseur niet aansprakelijk voor gemiste bezwaartermijn

mei 15, 2025 by VDWB

Een coffeeshopeigenaar start een procedure tegen zijn belastingadviseur na problemen met de Belastingdienst. Hij verwijt de belastingadviseur tekortschietende bijstand tijdens een boekenonderzoek en de daaropvolgende belastingaanslagen. Uiteindelijk moet de coffeeshopeigenaar ruim een miljoen euro aan de Belastingdienst betalen. De rechtsvraag is of de belastingadviseur aansprakelijk is voor schade die de coffeeshopeigenaar lijdt doordat bezwaartermijnen zijn gemist.

Bezwaar te laat

De belastingplichtige beweert dat zijn belastingadviseur tekortschiet door niet tijdig bezwaar te maken tegen een informatiebeschikking en navorderingsaanslag. Hij stelt dat de belastingadviseur zijn bewijspositie verzwakt door deze "beroerd" te noemen in communicatie met de Belastingdienst. Door deze fouten is volgens hem een miljoenenschikking onvermijdelijk geworden.

De belastingadviseur ontkent alle verwijten. Hij werd pas ingeschakeld nadat bezwaartermijnen waren verstreken en koos bewust voor een strategie zonder kansloze bezwaren die de Belastingdienst zouden irriteren. Hij benadrukt dat de belastingplichtige zelf verantwoordelijk is voor het ontvangen van belangrijke post.

Adviseur verantwoordelijk

De rechtbank oordeelt dat de belastingadviseur op één punt is tekortgeschoten. Na het ontdekken van de informatiebeschikking had hij de belastingplichtige kritisch moeten bevragen over de postbezorging. Hierdoor zou aan het licht zijn gekomen dat er problemen waren met de administratie en postverwerking. De rechtbank meent dat de belastingadviseur de belastingplichtige had moeten waarschuwen voor de juridische gevolgen hiervan. Door dit na te laten is de onderhandelingspositie voor het jaar 2009 beperkt geraakt. De rechtbank wijst 10% van de gevorderde schadevergoeding toe.

Klant verantwoordelijk

Het hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank. Het hof oordeelt dat het de eigen verantwoordelijkheid van de belastingplichtige is om ervoor te zorgen dat post hem bereikt. Dit geldt des te meer voor een ondernemer met grote fiscale belangen. De belastingplichtige wist dat er problemen waren met de postbezorging, maar nam geen maatregelen. Verder acht het hof de strategie van de belastingadviseur goed verdedigbaar. Het bezwaar tegen de informatiebeschikking zou weinig kans maken en kon de houding van de Belastingdienst negatief beïnvloeden. Het hof ziet geen tekortkoming in het handelen van de belastingadviseur en wijst alle vorderingen af.

Conclusie

Deze uitspraak laat zien dat een belastingplichtige een grote eigen verantwoordelijkheid draagt voor zijn fiscale zaken. Het missen van bezwaartermijnen komt in beginsel voor rekening en risico van de belastingplichtige zelf. Een belastingadviseur heeft weliswaar een zorgplicht, maar mag strategische keuzes maken als het gaat om bezwaar- en beroepsprocedures. Het is belangrijk dat u als ondernemer zorgt voor een goede postbezorging en -administratie, zeker als u in een procedure verwikkeld bent met de Belastingdienst. 

Bron: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLI:NL:GHARL:2025:2169 | 14-04-2025

Categorie: Civiel recht

Gevolgen leegstand voor gemeentelijke heffingen

mei 15, 2025 by VDWB

Een notaris gaat in 2018 met pensioen. Het kantoorpand wordt sindsdien niet meer gebruikt en heeft een langdurige periode zonder resultaat te koop en te huur gestaan. Gedurende deze periode werd door de voormalige notaris wel water verbruikt, maar alleen om het kantoorpand en perceel schoon te houden. In 2023 is het kantoorpand verkocht aan een projectontwikkelaar. De notaris krijgt in 2023 een aanslag voor onroerendezaakbelasting (OZB), rioolheffing en zuiveringsheffing. De notaris is het hier niet mee eens. Hij stelt dat hij in 2023 geen gebruik maakte van het kantoorpand, wat essentieel is voor het vaststellen van de belastingen. De heffingsambtenaar stelt dat simpelweg eigendom hebben van het pand voldoende is. 

Het hof stelt dat het begrip ‘gebruik’ voor belastingheffingen specifiek moet worden beoordeeld in de context van de betreffende wetgeving en rechtspraak. Bij de OZB en de rioolheffing wordt ‘gebruik’ geïnterpreteerd als het feitelijk en duurzaam benutten van een object. Dit houdt in dat er meer moet zijn dan alleen eigendom of beschikbaarheid. Er moet sprake zijn van daadwerkelijk gebruik. Het schoonhouden en het aanwezig zijn van beperkte waterafvoer voldoet niet aan deze definitie van ‘gebruik’. Het hof vernietigt de aanslagen OZB en rioolheffing.

Voor de zuiveringsheffing oordeelt het hof anders. Hier is het enkele feit van afvoer van water voldoende om als belastingplichtige te worden aangemerkt. De notaris had de feitelijke beschikkingsmacht over het pand, wat hem aansprakelijk maakt voor de heffing. Wel wordt de hoogte van de aanslag aangepast van drie naar één vervuilingseenheid, gelet op het beperkte waterverbruik.

De uitleg van ‘gebruik’ kan variëren per type heffing, afhankelijk van wetgeving en jurisprudentie. Dit onderscheid resulteerde hier in een gedeeltelijk succes voor de notaris. De OZB en rioolheffing werden vernietigd, terwijl de zuiveringsheffing deels werd gehandhaafd.

Bron: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch | jurisprudentie | ECLI:NL:GHSHE:2025:1089 | 07-05-2025

Categorie: Overige heffingen

Collectiviteitskorting wel, concernregeling niet toegestaan bij reisfaciliteiten NS

mei 15, 2025 by VDWB

Rechtbank Gelderland oordeelt dat NS-bedrijven bij de waardering van reisfaciliteiten aan hun werknemers en gezinsleden rekening mogen houden met een collectiviteitskorting. Tegelijkertijd beslist de rechtbank dat de werkgevers de concernregeling uit de werkkostenregeling niet kunnen toepassen. Dit geschil betreft naheffingsaanslagen loonheffingen en belastingrente van bijna zeven miljoen euro over de jaren 2015-2019. De rechtsvraag luidt of de collectiviteitskorting als loon moet worden aangemerkt en of NS-bedrijven de concernregeling kunnen toepassen.

Waardering

NS-bedrijven verstrekken op grond van de cao reisfaciliteiten aan hun werknemers en gezinsleden. Voor deze branche-eigen producten kan een korting worden verkregen die vergelijkbaar is met de korting die zakelijke grootafnemers ontvangen. De NS stelt dat deze collectiviteitskorting niet tot het loon behoort en dat bij de waardering van de verstrekking rekening moet worden gehouden met deze korting. De Belastingdienst meent dat bij de waardering alleen de prijs voor een individuele consument in aanmerking komt, omdat een gewoon werknemerscollectief een dergelijke korting niet zou kunnen bedingen.

De Belastingdienst erkent dat de verstrekte reisfaciliteiten vallen onder de branche-eigen producten. Dit betekent dat gekeken moet worden naar de prijs die in het economisch verkeer aan derden in rekening zou worden gebracht. 

De rechtbank oordeelt dat het voor de hand ligt dat een andere werkgever die op grond van een cao verplicht is om reisfaciliteiten aan te bieden en deze bij de NS zou afnemen, ook de collectiviteitskorting zou ontvangen die wordt gehanteerd voor zakelijke klanten. De omstandigheid dat het NS-Business Collectief alleen Treinvrij-abonnementen aanbiedt en geen Dalkaarten, doet aan dit oordeel niet af.

Concernregeling

Wat betreft de concernregeling oordeelt de rechtbank in het nadeel van de NS. De Staat is enig aandeelhouder van de NS en tevens inhoudingsplichtige. Omdat de concernregeling geldt voor alle gezamenlijk in concernverband opererende inhoudingsplichtigen, zou de regeling ook moeten worden toegepast op andere vennootschappen waarin de Staat een belang heeft. Het is niet mogelijk de concernregeling te beperken tot alleen de NS-onderdelen. De rechtbank wijst op het doel van de concernregeling, namelijk administratieve vereenvoudiging, maar oordeelt dat de wetgever heeft gekozen voor een eenvoudig toepasbare regeling met duidelijke kaders.

Conclusie

Deze uitspraak is relevant voor werkgevers die branche-eigen producten aan hun personeel verstrekken. Voor de waardering moet worden gekeken naar de prijs die in rekening zou worden gebracht aan derden onder vergelijkbare omstandigheden. Bij een grote groep werknemers kan dit betekenen dat een collectiviteitskorting in aanmerking moet worden genomen. Concernregelingen kunnen echter niet naar keuze worden afgebakend, maar volgen de objectieve criteria die in de wet zijn opgenomen.

Bron: Rechtbank Gelderland | jurisprudentie | ECLI:NL:RBGEL:2025:1481 | 11-05-2025

Categorie: Loonbelasting

Wie stelt moet bewijzen, ook na afloop van de bewaarplicht

mei 8, 2025 by VDWB

In het belastingrecht geldt doorgaans dat de inspecteur de bewijslast draagt voor het vaststellen van belastbare feiten, terwijl de belastingplichtige de bewijslast draagt voor aftrekposten, vrijstellingen of andere belastingvoordelen zoals verliesverrekening.

Dit principe is niet absoluut. Er zijn situaties waarin de bewijslast kan verschuiven, bijvoorbeeld bij een informatiebeschikking of bij omkering van de bewijslast. Het verstrijken van de bewaartermijn is op zichzelf niet voldoende om de bewijslast te verschuiven. Dit bleek onlangs in een geschil bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.

Wat speelde er?

Een bv claimt het recht op verliesverrekening voor de jaren 2016 en 2018. Zij verwijst hierbij naar een verminderingsbeschikking uit 2014. Hierin staat een resterend verlies van ruim drie ton. 

De bv stelt dat dit nog beschikbaar moet zijn voor verrekening. Een cruciaal argument van de bv is dat de bewijslast niet bij haar zou moeten liggen, omdat zij niet meer over alle verliesvaststellingsbeschikkingen beschikt. Deze dateren van vóór de wettelijke bewaartermijn van zeven jaar en volgens de bv kan het haar daarom niet worden aangerekend dat zij niet kan aantonen dat er nog verrekenbare verliezen zijn.

De inspecteur heeft uitgebreide documentatie aangeleverd, waaronder overzichten, systeemprinten en kopieën van eerdere aanslagen en beschikkingen. Hiermee toont hij aan dat na de beschikking in 2014 nog diverse verliesverrekeningen hebben plaatsgevonden, waardoor voor 2016 en 2018 geen verliezen meer resteerden.

Oordeel van het hof

Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en doet een fundamentele uitspraak over bewijslastverdeling in fiscale zaken. Het hof oordeelt dat de bewijslast bij de bv blijft, zelfs al is de wettelijke bewaartermijn verstreken. De bv had "geen begin van bewijs geleverd" dat de door de inspecteur vastgestelde aanslagen of beschikkingen onjuist zijn.

Dit is een essentieel punt: het verstrijken van de bewaartermijn verschuift de bewijslast niet naar de Belastingdienst. De bv blijft verantwoordelijk voor het aannemelijk maken van haar claim, ondanks het feit dat de bewaartermijn voor de administratie was verstreken.

Het hof wijst ook het beroep op de vijfjaarstermijn af. Deze termijn bepaalt dat de Belastingdienst slechts binnen vijf jaar een navorderingsaanslag kan opleggen. Het hof maakt echter duidelijk dat in deze zaak geen sprake is van navordering. De inspecteur heeft niet geprobeerd eerdere aanslagen te verhogen of eerder vastgestelde verliezen naar beneden bij te stellen. Hij heeft alleen aangetoond dat de in 2014 nog beschikbare verliezen in de jaren daarna zijn verrekend.

Conclusie

Bewaar alle relevante beschikkingen. Het aflopen van de bewaarplicht ontslaat een belastingplichtige immers niet van de verantwoordelijkheid om claims op fiscale voordelen aannemelijk te maken. Het advies aan ondernemers is daarom om een doorlopend overzicht bij te houden van alle verliesvaststellingen en -verrekeningen, ook buiten de wettelijke bewaartermijn.

Een praktisch advies: vraag elk jaar een verliesbeschikking op bij de Belastingdienst. Als u geen verliesbeschikking ontvangt, kunt u de inspecteur verzoeken om vaststelling van het verlies. Zonder verliesbeschikking mag u het verlies niet verrekenen, en de beschikking geeft rechtszekerheid over de hoogte van de verrekenbare verliezen.

Bron: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch | jurisprudentie | ECLI:NL:GHSHE:2025:739 | 18-03-2025

Categorie: Ondernemingswinst

Geen opgewekt vertrouwen door volgen aangifte in latere jaren

mei 8, 2025 by VDWB

Bij een beheer- en exploitatiemaatschappij, die zich bezighoudt met de exploitatie van onroerende zaken, vindt in augustus 2016 een belangrijke aandeelhouderswijziging plaats. De meerderheidsaandeelhouder (95%) heeft zijn aandelen geschonken aan een door zijn zoon beheerde vennootschap. Hierdoor moeten de belastingreserves, zoals de herinvesteringsreserve (HIR), in beginsel vrijvallen. De stand van de HIR was op 2 augustus 2016 ruim € 1,3 miljoen. Daarnaast was er nog een toevoeging van ruim een half miljoen in verband met de verkoop van een onroerende zaak in september 2016. De inspecteur heeft deze bedragen bij het vaststellen van de aanslag 2016 toegevoegd aan de winst.

De claim van het vertrouwensbeginsel

De bv stelt dat de inspecteur het vertrouwen heeft gewekt dat de HIR niet zou vrijvallen. Zij baseert dit op het feit dat de inspecteur:

  • de aangiften voor de jaren 2017 tot en met 2019 heeft gevolgd, inclusief de daarin opgenomen HIR;
  • vragen heeft gesteld over de HIR in deze jaren;
  • voor het jaar 2020 het standpunt heeft ingenomen dat de HIR vrijvalt wegens het ontbreken van (een voornemen tot) tijdige herinvestering.

Standpunt van de inspecteur

De inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag 2016 en in de daaropvolgende bezwaar- en beroepsprocedure consequent het standpunt ingenomen dat de HIR aan de winst moet worden toegevoegd. De inspecteur stelt dat hij nooit expliciet een standpunt heeft ingenomen dat afwijkt van dit uitgangspunt.

Oordeel van het hof

Het hof oordeelt dat het vertrouwensbeginsel niet is geschonden. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is meer nodig dan alleen het volgen van aangiften in latere jaren. De inspecteur heeft:

  1. nooit expliciet een standpunt ingenomen over de HIR bij de bv in 2016, behalve in ongunstige zin;
  2. door het volgen van aangiften voor de jaren 2017-2019 niet de indruk gewekt dat hij op zijn eerdere standpunt is teruggekomen;
  3. met zijn vragen over de HIR geen verwachtingen gewekt;
  4. met zijn standpunt over 2020 alleen iets gezegd over de na 2016 gevormde HIR.

Lessen voor de praktijk

Deze uitspraak leert ondernemers en fiscalisten belangrijke lessen over het vertrouwensbeginsel:

  1. Expliciete standpunten zijn nodig: het enkel volgen van aangiften in latere jaren is onvoldoende om een beroep op het vertrouwensbeginsel te onderbouwen.
  2. Let op bij aandeelhouderswijzigingen: bij belangrijke aandeelhouderswijzigingen moet rekening worden gehouden met het vrijvallen van fiscale reserves.
  3. Doe vooroverleg: wilt u zekerheid over fiscale gevolgen van herstructureringen? Vraag dan vooraf een standpuntbepaling aan de Belastingdienst.
  4. Documenteer communicatie: leg alle contacten met de Belastingdienst vast waarin standpunten worden ingenomen.
  5. Onderscheid tussen jaren: een standpunt van de inspecteur over een later jaar kan niet zonder meer worden doorgetrokken naar eerdere jaren.

Conclusie

Het hof verklaart het hoger beroep ongegrond. Deze uitspraak bevestigt dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel concrete en expliciete toezeggingen of standpunten van de Belastingdienst nodig zijn. Het enkel volgen van aangiften in latere jaren is onvoldoende, zeker als de inspecteur in de relevante procedure consequent een ander standpunt heeft ingenomen.

Bron: Gerechtshof Amsterdam | jurisprudentie | ECLI:NL:GHAMS:2025:1035 | 24-03-2025

Categorie: Ondernemingswinst

Zakelijk gebruik woning: documenteer tijdig en grondig

mei 8, 2025 by VDWB

Voor vermogensetikettering is de wil van de belastingplichtige leidend, tenzij de grenzen der redelijkheid worden overschreden. Bij woningen geldt echter een bijzonder regime: een woning kan volgens de Hoge Raad door zijn aard alleen tot het privévermogen behoren, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn.
Een belangrijk criterium in de praktijk is de 10%-regel. Als meer dan 10% van de woning uitsluitend zakelijk wordt gebruikt, kan de gehele woning als ondernemingsvermogen worden aangemerkt. Het gaat hierbij niet alleen om het oppervlaktepercentage, maar ook om de intensiteit en exclusiviteit van het zakelijk gebruik. Recent heeft Rechtbank Gelderland geoordeeld dat een woning van een huisarts niet als ondernemingsvermogen aangemerkt kan worden.

Wat speelde er?

Een huisarts claimt een boekverlies op haar woning bij het staken van haar onderneming. Zij stelt dat de zolderkamer (26 m² op een totaal van 140 m²) sinds de aankoop in 2012 uitsluitend zakelijk wordt gebruikt. Hierdoor moet de gehele woning als ondernemingsvermogen worden aangemerkt. Zij onderbouwt dit met:

  • twee verklaringen van derden die de werkkamer hebben bezocht;
  • de aanwezigheid van een ladeblok, printer en beeldscherm op de zolder;
  • een offerte voor verbouwing waarin een "studeerkamer" wordt genoemd.

De inspecteur betoogt dat sprake is van onvoldoende bewijs voor uitsluitend zakelijk gebruik. Het taxatierapport vermeldt "bergzolder en 4e slaapkamer". De verklaringen zijn opgesteld na de relevante periode en sluiten niet uit dat de zolder ook voor privédoeleinden wordt gebruikt.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank oordeelt dat de bewijslast voor bijzondere omstandigheden bij de belastingplichtige ligt. De huisarts heeft niet aannemelijk gemaakt dat de zolder uitsluitend zakelijk wordt gebruikt. Uit de leveringsakte blijkt ten eerste dat een woning is aangekocht. Ten tweede is er geen enkele foto aanwezig uit de periode 2012-2017. Tot slot sluit het taxatierapport niet uit dat de zolder ook voor privédoeleinden wordt gebruikt.

Praktijklessen

Deze zaak illustreert belangrijke praktijklessen voor ondernemers:

  1. Documenteer direct: leg vanaf het begin deugdelijk bewijs vast van zakelijk gebruik, bijvoorbeeld:
    • maak foto's van zakelijke ruimtes (met datumstempel);
    • bewaar facturen van zakelijke inrichting;
    • laat zakelijk gebruik expliciet vermelden in taxatierapporten.
  2. Zorg voor exclusiviteit: voorkom dat werkruimtes ook privé worden gebruikt, bijvoorbeeld:
    • plaats geen persoonlijke spullen in de werkruimte;
    • zorg dat gezinsleden geen toegang hebben;
    • ontvang zakelijke contacten in de werkruimte.
  3. Administreer consequent: verwerk alle aspecten consistent in uw administratie, bijvoorbeeld:
    • neem afschrijvingen op in uw administratie;
    • claim energiekosten naar rato van oppervlakte;
    • registreer zakelijke bezoekers.

Conclusie

Deze uitspraak bevestigt dat de bewijslast voor bijzondere omstandigheden bij de belastingplichtige ligt. Achteraf bewijzen verzamelen is vaak onvoldoende. Begin daarom direct met het documenteren van zakelijk gebruik.

Bron: Rechtbank Gelderland | jurisprudentie | ECLI:NL:RBGEL:2024:8663 | 05-12-2024

Categorie: Inkomstenbelasting

  • « Ga naar Vorige pagina
  • Pagina 1
  • Pagina 2
  • Pagina 3
  • Pagina 4
  • Interim pagina's zijn weggelaten …
  • Pagina 116
  • Ga naar Volgende pagina »

Footer

Contactgegevens

Torenstraat 48
8501 BW Joure
0513 – 41 34 44

info@vanderwalbergsma.nl

Documenten

Disclaimer
Algemene voorwaarden
Privacy verklaring
Privacy voorwaarden
Klachten
Klokkenluidersregeling

Lidmaatschappen

Webdesign: Reclamebureau "Studio Daan & Ed"