• Spring naar de hoofdnavigatie
  • Door naar de hoofd inhoud
  • Spring naar de voettekst
0513 – 41 34 44
Van der Wal & Bergsma

Van der Wal & Bergsma

Accountants | Belastingadviseurs

  • Wat wij doen
  • Werken bij
  • Nieuws
  • Contact

VDWB

Wetsvoorstel Wet werkelijk rendement box 3 ingediend

mei 22, 2025 by VDWB

De staatssecretaris van Financiën heeft het wetsvoorstel Wet werkelijk rendement box 3 naar de Tweede Kamer gestuurd. 

Het wetsvoorstel houdt in dat belasting wordt geheven over de reguliere voordelen uit vermogen en de waardeontwikkeling van vermogensbestanddelen in het betreffende jaar. Reguliere voordelen zijn rente, dividend, huur en pacht. Zowel de gerealiseerde als de ongerealiseerde waardeontwikkeling van vermogensbestanddelen wordt in de belastingheffing betrokken. De vermogensaanwas van een vermogensbestanddeel bestaat uit het verschil tussen de waarde aan het einde en aan het begin van het kalenderjaar, verminderd met de stortingen en vermeerderd met de onttrekkingen.

De waardeontwikkeling van onroerende zaken en aandelen in of winstbewijzen van startende ondernemingen vallen niet onder de hiervoor beschreven vermogensaanwasbelasting, maar onder een vermogenswinstbelasting. Dat houdt in dat de waardeontwikkeling pas wordt belast als deze is gerealiseerd of wanneer er geen sprake meer is van een startende onderneming. Voor de vermogenswinstbelasting bestaat het verschil tussen de verkoop- en de aankoopprijs, gecorrigeerd voor de kosten van aan- en verkoop en de verbeteringskosten. 

De reguliere voordelen zoals huur en dividend worden jaarlijks belast. Kosten zijn in beginsel aftrekbaar.

Het nieuwe stelsel geldt voor alle vermogensbestanddelen die nu in box 3 vallen. Bezittingen en schulden worden gewaardeerd naar de waarde in het economisch verkeer. Het heffingvrije vermogen wordt omgezet in een heffingsvrij resultaat. Omdat het werkelijke inkomen in een belastingjaar negatief kan zijn, wordt verliesverrekening mogelijk. 

Naast dit wetsvoorstel komt er een voorstel voor een aanpassingswet. Dat voorstel zal een groot aantal kleine wijzigingen omvatten, die nodig zijn vanwege dit wetsvoorstel. 

Het nieuwe stelsel moet per 1 januari 2028 in werking treden. Dat vereist dat het wetsvoorstel uiterlijk op 15 maart 2026 door de Tweede Kamer zal zijn aangenomen.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 2025-0000126582 | 18-05-2025

Categorie: Inkomstenbelasting

Vastgoedconstructie leidt tot resultaat uit overige werkzaamheden

mei 22, 2025 by VDWB

Een particulier kocht in 2017 diverse percelen bosgrond in privé, liet deze kadastraal splitsen en verkocht ze in delen aan een gelieerde bv. Deze bv verkocht de percelen vervolgens door aan derden. De Belastingdienst stelt dat de verkoop aan de bv een resultaat uit overige werkzaamheden oplevert van ruim € 1,25 miljoen. De man bestrijdt dit standpunt van de Belastingdienst en stelt dat de transacties schijnhandelingen waren. Het geschil belandt uiteindelijk bij het gerechtshof Amsterdam.

De vastgoedconstructie

De man is betrokken bij een samenwerking waarbij percelen bosgrond als beleggingskavels worden verkocht. Hij koopt zelf de percelen in privé, laat deze kadastraal splitsen en verkoopt ze aan een bv waarvan zijn echtgenote indirect 50% (later 100%) aandeelhouder is. De notariële akten vermelden dat de koopprijzen worden verrekend via de rekening-courantverhouding tussen hem en de bv. In zijn aangifte 2017 geeft de man alleen loon uit dienstbetrekking aan en verzwijgt hij de vastgoedtransacties. De Belastingdienst corrigeert dit door € 1,25 miljoen resultaat uit overige werkzaamheden bij te tellen.

Standpunten van partijen

De man voert aan dat de percelen bewust privé zijn aangeschaft om overdrachtsbelasting te vermijden. Hij stelt dat de verkoop aan de bv slechts een papieren constructie is, waarbij geen daadwerkelijk geld is ontvangen. Volgens hem vertegenwoordigen de koopsommen in de notariële akten fictieve waarden en ontstaan de werkelijke opbrengsten pas bij doorverkoop, waarna deze opbrengsten worden verdeeld tussen drie partijen. Hij beweert slechts € 380.758 te hebben ontvangen en € 28.825 aan kosten te hebben gemaakt.

De inspecteur betoogt dat de notariële akten duidelijk aantonen dat de man de percelen voor € 1.396.993 heeft verkocht. Bovendien stelt de inspecteur dat de man niet heeft bewezen dat het hier om schijnhandelingen gaat.

Oordeel van het hof

Het hof oordeelt dat de transacties reëel zijn. De man heeft verklaard dat de constructie bewust is gekozen om overdrachtsbelasting te besparen en om potentiële kopers de indruk te geven dat zij niet te veel betalen. Op het moment dat een perceel aan de bv wordt geleverd en de man een vordering ter grootte van de koopsom krijgt, moet hij resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking nemen. De man heeft de gestelde kosten niet voldoende aangetoond. Uit de notariële akten blijkt bovendien dat deze kosten voor rekening van de koper, de bv, komen. Het hof is het met de rechtbank eens dat de inspecteur de aanslag in ieder geval niet te hoog heeft vastgesteld.

Praktische lessen

Deze lessen die deze zaak bevat, zijn de volgende:

  1. Houd zakelijke verhoudingen transparant
    Bij transacties tussen gelieerde partijen moet de fiscale realiteit overeenstemmen met de juridische realiteit. Notariële akten worden in beginsel als uitgangspunt genomen.
  2. Moment van belastbaarheid
    Bij resultaat uit overige werkzaamheden ontstaat de fiscale claim al op het moment dat het recht op de koopsom ontstaat, niet pas bij daadwerkelijke betaling.
  3. Documenteer de kosten goed
    Zorg voor een gedegen onderbouwing van de kosten met specificaties en facturen. Bewaartermijnen zijn hierbij cruciaal.
  4. Schijnhandelingen worden doorgeprikt
    Het argument dat transacties slechts op papier bestaan, houdt geen stand als partijen bewust voor deze constructie hebben gekozen.
Bron: Gerechtshof Amsterdam | jurisprudentie | ECLI:NL:GHAMS:2025:1039 | 08-05-2025

Categorie: Inkomstenbelasting

Open norm fiscale woonplaatsbepaling onder vuur

mei 22, 2025 by VDWB

Een man verplaatst zijn werkzaamheden van Monaco naar Nederland. Hij komt daarbij in een geschil met de Belastingdienst over zijn fiscale woonplaats. Het geschil concentreert zich op de eerste maanden van 2016, waarin bijna € 2,3 miljoen aan loon is ontvangen. Wanneer de belastingplichtige in die periode fiscaal in Nederland woont, is dit loon in Nederland belast. De zaak leidt tot een principiële vraag: is de huidige open norm voor woonplaatsbepaling nog wel van deze tijd?

De open norm voor woonplaatsbepaling

Waar iemand woont, wordt naar de omstandigheden beoordeeld. Deze eenvoudige regel bestaat al meer dan 130 jaar in vrijwel ongewijzigde vorm. De jurisprudentie heeft dit ingevuld met het criterium dat iemand in Nederland woont als er een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland bestaat.

In zijn verzoek aan de Hoge Raad betoogt de man dat deze open norm aan herijking toe is. Het woonplaatsbegrip is naar zijn mening onvoldoende precies en voorzienbaar geworden. Hij pleit voor een striktere invulling, waarbij het begrip wonen uit het normale spraakgebruik centraal staat.

De huidige juridische invulling

De procureur-generaal van de Hoge Raad concludeert in een uitvoerige analyse dat herijking van het woonplaatsbegrip onnodig en ongewenst is. Hij stelt dat de open norm een bewuste keuze van de wetgever is. Een open norm biedt namelijk voordelen, zoals flexibiliteit en de mogelijkheid tot maatwerk. Hierdoor kan de werkelijke situatie van een belastingplichtige worden meegewogen.

Daarnaast is het sinds 1927 vaste jurisprudentie dat iemand zowel in Nederland als in een ander land kan wonen. Bij een dubbele woonplaats kunnen belastingverdragen uitkomst bieden. De Hoge Raad heeft in diverse arresten de contouren van het woonplaatsbegrip steeds duidelijker gemaakt, zonder het in te perken met rigide regels. Dit zorgt ervoor dat de toepassing in de praktijk duidelijk is.

Rechtsvergelijkend perspectief

Ook in andere rechtsgebieden komen open woonplaatsnormen voor. In het Burgerlijk Wetboek wordt aangesloten bij de woonstede en het werkelijk verblijf. In socialezekerheidswetten wordt veelal dezelfde open norm gehanteerd als in het belastingrecht.

Internationale belastingverdragen lossen de kwestie van dubbele woonplaats op met een tiebreaker. Die stelt stapsgewijs vast in welk land iemand voor verdragsdoeleinden woont. Het probleem in de voorliggende zaak was dat Monaco geen verdragspartner van Nederland is.

Praktische betekenis

De conclusie van de procureur-generaal bevat belangrijke lessen. Ten eerste zijn de feiten doorslaggevend. Alle relevante omstandigheden worden in aanmerking genomen, zonder een vaste rangorde of weging. Daarnaast geldt er geen vereiste van hoofdverblijf. Een duurzame band met Nederland hoeft niet sterker te zijn dan de band met een ander land. 
Hoewel open normen soms minder voorspelbaarheid bieden, leidt dit in de praktijk slechts in een klein aantal uitzonderlijke gevallen tot problemen. In geval van dreigende dubbele belastingheffing kan een belastingverdrag uitkomst bieden. Echter, als er geen verdrag is, zoals met Monaco, kan dit problematisch zijn.

Bron: Parket bij de Hoge Raad | Conclusie AG | ECLI:NL:PHR:2025:500 | 08-05-2025

Categorie: Internationaal

Meer zekerheid voor flexwerkers

mei 22, 2025 by VDWB

De minister van SZW heeft een wetsvoorstel ingediend bij de Tweede Kamer, dat moet zorgen voor meer zekerheid voor flexwerkers. Werknemers met een flexibel arbeidscontract krijgen door het wetsvoorstel meer zekerheid over hun inkomen en hun werktijd. Er komen strengere regels om draaideurconstructies met tijdelijke contracten te voorkomen. Oproepcontracten worden vervangen door contracten met een minimumaantal uren waarvoor de werknemer standaard wordt betaald en ingeroosterd.

Uitzendkrachten

De positie van uitzendkrachten wordt verbeterd doordat zij recht krijgen op minimaal dezelfde arbeidsvoorwaarden als mensen die in dienst zijn bij de opdrachtgever. De periode waarbinnen een uitzendkracht elke dag kan worden ontslagen, wordt verkort van anderhalf naar één jaar.

Draaideurconstructies

Tijdelijke contracten zijn bedoeld voor tijdelijk werk. Straks moeten werknemers na een tijdelijk contract eerder een vast dienstverband krijgen. Nu mag na drie tijdelijke contracten zes maanden lang geen tijdelijk contract aangeboden worden. Het wetsvoorstel gaat uit van een termijn van vijf jaar. De mogelijkheid om via een cao een uitzondering op deze regel te maken, wordt beperkt.

Oproepcontracten

Nulurencontracten worden vervangen door bandbreedtecontracten. Daarin wordt een minimum- en een maximumaantal uren afgesproken. Het maximum mag niet meer dan 130% van het minimum zijn. Oproepen boven het maximum mogen door de werknemer geweigerd worden. Als iemand structureel meer werkt dan het maximum aantal uren volgens zijn contract, moet de werkgever een nieuw contract aanbieden met een hoger aantal uren. Voor bijbanen van jongeren, scholieren en studenten geldt een uitzondering, waardoor zij op basis van een oproepcontract kunnen blijven werken.

Inwerkingtreding

De beoogde datum van inwerkingtreding is 1 januari 2027. Het onderdeel gelijke beloning voor uitzendkrachten zou per 1 januari 2026 in werking moeten treden.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | wetsvoorstel | WGK014090 | 18-05-2025

Categorie: Arbeidsrecht

Hof: tariefmaatregel in strijd met gelijkheidsbeginsel bij doorbetaling pensioen

mei 22, 2025 by VDWB

Een man betaalt een deel van zijn pensioen door aan zijn voormalige echtgenote. Op grond van een tariefmaatregel in de inkomstenbelasting kan hij dit bedrag sinds 2020 niet langer aftrekken tegen het (maximale) tarief dat hij over zijn inkomen betaalt. Het gerechtshof Den Haag oordeelt dat dit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Het hof concludeert dat de wetgever onvoldoende oog heeft gehad voor de ongelijkheid tussen scheidingen die onder het Boon/Van Loon-arrest vallen en scheidingen die onder de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (Wet VPS) vallen

Wat speelde er?

Een man is in 1992 gescheiden. Sinds zijn pensionering betaalt hij een deel van zijn pensioenuitkeringen door aan zijn voormalige echtgenote. Deze doorbetalingen brengt hij in aftrek voor de inkomstenbelasting als persoonsgebonden aftrek. Vanaf 2020 wordt het maximale tarief voor de persoonsgebonden aftrek echter stapsgewijs afgebouwd (met 3,5% in 2020 en 6,5% in 2021). 

Gelijkheidsbeginsel 

De man stelt dat de tariefmaatregel het gelijkheidsbeginsel schendt. Hij wijst erop dat mensen die na 1 mei 1995 zijn gescheiden, hun pensioen niet hoeven te verrekenen. Volgens de VPS worden pensioenrechten verdeeld tussen de ex-partners. Hierdoor heeft ieder een zelfstandig recht tegenover het pensioenfonds, waardoor doorbetaling van pensioen niet nodig is. Deze groep wordt niet getroffen door de tariefafbouw voor de persoonsgebonden aftrek. De man voelt zich benadeeld, omdat hij door de tariefmaatregel minder belastingvoordeel geniet, zonder dat hiervoor een rechtvaardiging bestaat.

Oordeel hof

Het gerechtshof Den Haag geeft de man gelijk. Het hof oordeelt dat zijn situatie vergelijkbaar is met die van personen die onder de Wet VPS vallen. In beide gevallen worden pensioenrechten verdeeld tussen scheidende echtgenoten. Het was de bedoeling van de wetgever dat een echtgenoot die een deel van zijn pensioen moest afstaan, per saldo alleen over het deel dat hij overhoudt inkomstenbelasting moet betalen. De verdeling van het pensioen verloopt dan fiscaal neutraal. De tariefafbouw doorbreekt die neutraliteit en veroorzaakt een fiscaal nadeel in situaties zoals die van de man. De wetgever heeft dat niet onderkend en daarvoor geen rechtvaardiging gegeven. Het hof kan ook geen andere rechtvaardiging vinden. Bovendien is het niet zo dat de financiële benadeling verwaarloosbaar is. Dit betekent dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden. Het hof biedt rechtsherstel en oordeelt dat de tariefmaatregel niet mag worden toegepast op de pensioendoorbetalingen van de man.

Bron: Gerechtshof Den Haag | jurisprudentie | ECLI:NL:GHDHA:2025:861 | 12-05-2025

Categorie: Inkomstenbelasting

Geen kostenvergoeding bezwaarfase bij doormachtiging in WOZ-zaak

mei 15, 2025 by VDWB

Een belastingplichtige stapt naar de rechtbank na een geschil over de WOZ-waarde van zijn onroerende zaak. De heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen stelt de waarde oorspronkelijk vast op € 984.000. De belastingplichtige maakt bezwaar, maar dit wordt ongegrond verklaard. Vervolgens gaat hij in beroep bij de rechtbank. De rechtsvraag is of de belastingplichtige recht heeft op een kostenvergoeding voor zowel de beroepsfase als de bezwaarfase.

Kostenvergoeding

De belastingplichtige stelt dat hij recht heeft op beide kostenvergoedingen (beroepsfase en bezwaarfase). Hij werkt met een 'doormachtiging', waarbij zijn eerste gemachtigde de zaak heeft overgedragen aan een tweede gemachtigde voor de beroepsfase. Volgens de belastingplichtige is hierdoor zijn dossier niet gesloten en heeft hij recht op de volledige vergoeding.

Geen kosten

De heffingsambtenaar betwist dit. Hij erkent dat de WOZ-waarde moet worden verlaagd naar € 935.000 en stemt in met een proceskostenvergoeding voor de beroepsfase van € 1.814. De heffingsambtenaar wijst echter de kostenvergoeding voor de bezwaarfase af, omdat de belastingplichtige in die fase werd bijgestaan door een ander kantoor, dat werkte op basis van 'no cure, no pay'. Volgens de heffingsambtenaar heeft dit kantoor het dossier gesloten nadat het bezwaar ongegrond werd verklaard en is niet gebleken dat de belastingplichtige kosten verschuldigd is.

Geen vergoeding

De rechtbank leidt uit de 'doormachtiging' af dat de eerste gemachtigde de procedure niet heeft voortgezet en het dossier heeft gesloten. Hoewel bij 'no cure, no pay'-constructies normaliter wel recht op kostenvergoeding bestaat, is in dit geval niet gebleken dat de belastingplichtige een verplichting heeft of zal krijgen om kosten voor de rechtsbijstand in de bezwaarfase te voldoen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond voor wat betreft de WOZ-waarde, maar oordeelt dat geen recht bestaat op een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase.

Conclusie

Deze uitspraak verduidelijkt de positie van belastingplichtigen bij 'doormachtigingen' in WOZ-procedures. Een belastingplichtige krijgt alleen een kostenvergoeding voor de bezwaarfase als een verplichting bestaat om kosten te voldoen, ook bij 'no cure, no pay'-constructies. Bij overdracht van een zaak aan een nieuwe gemachtigde voor de beroepsfase is doorslaggevend of het dossier bij de eerste gemachtigde is gesloten. 

Bron: Rechtbank Limburg | jurisprudentie | ECLI:NL:RBLIM:2025:3661 | 17-04-2025

Categorie: Formeel recht

  • Pagina 1
  • Pagina 2
  • Pagina 3
  • Interim pagina's zijn weggelaten …
  • Pagina 116
  • Ga naar Volgende pagina »

Footer

Contactgegevens

Torenstraat 48
8501 BW Joure
0513 – 41 34 44

info@vanderwalbergsma.nl

Documenten

Disclaimer
Algemene voorwaarden
Privacy verklaring
Privacy voorwaarden
Klachten
Klokkenluidersregeling

Lidmaatschappen

Webdesign: Reclamebureau "Studio Daan & Ed"