• Spring naar de hoofdnavigatie
  • Door naar de hoofd inhoud
  • Spring naar de voettekst
0513 – 41 34 44
Van der Wal & Bergsma

Van der Wal & Bergsma

Accountants | Belastingadviseurs

  • Wat wij doen
  • Werken bij
  • Nieuws
  • Contact

VDWB

Dga niet vergelijkbaar met vestigingsdirecteuren: gebruikelijk loon terecht hoger

april 10, 2025 by VDWB

Een dga ontvangt jaarlijks € 122.486 salaris. Zijn management-bv factureert echter € 260.520 aan zijn concern. De Belastingdienst corrigeert het loon van de dga naar € 215.239, welk bedrag gelijk is aan het loon van de meest verdienende werknemer. De rechtsvraag luidt: is vergelijking met lager betaalde vestigingsdirecteuren terecht of is de correctie juist? Het hof geeft hierop een duidelijk antwoord, waarbij de bewijslast bij de dga wordt gelegd. 

Feiten

De dga bestuurt een concern met 15 vennootschappen. Hij noemt zichzelf ‘groepsdirecteur’ en ‘eindbaas’. Het concern telt 158 werknemers. De omzet bedraagt € 15,9 miljoen. De dga krijgt slechts € 122.486 salaris, terwijl zijn bv € 260.520 factureert. Daarnaast groeit de rekening-courantschuld jaarlijks. Deze schuld stijgt van € 385.475 in 2013 naar € 600.655 in 2018. Dit vormt een belangrijk element in de zaak.

De meest verdienende werknemer krijgt € 215.239. Deze 'directeur' heeft beperkte bevoegdheden en is geen statutair bestuurder. Zijn tekenbevoegdheid is gelimiteerd tot € 400.000 voor offertes en € 50.000 voor inkoop. De dga stelt dat vestigingsdirecteuren bij andere bedrijven maar € 120.000 tot € 126.000 verdienen. Hij levert ter onderbouwing brieven en e-mails als bewijs aan. Deze directeuren leiden volgens hem vergelijkbare organisaties qua grootte en complexiteit. Hij gebruikt dit als argument dat zijn loon te hoog is vastgesteld.

Oordeel van de rechters

Het hof oordeelt dat de dga zijn stelling niet aannemelijk maakt. Voor 2013-2014 bewijst de dga niet dat een lager loon gebruikelijk is en voor 2015-2017 toont hij niet aan dat het loon van de meest verdienende werknemer hoger ligt dan 75% van vergelijkbare functies. Deze verschillende regimes vloeien voort uit een wetswijziging in 2015.

Vestigingsdirecteuren verschillen volgens het hof van de dga om drie redenen:

  1. ze zijn geen statutair bestuurder;
  2. ze rapporteren niet aan aandeelhouders;
  3. ze dragen geen eindverantwoordelijkheid voor een heel concern.

De overgelegde correspondentie overtuigt de rechter niet. De dga vraagt alleen of zijn zelf opgestelde functieomschrijving past bij vestigingsdirecteuren. Hij laat hen niet zelf hun functie beschrijven. Het hof vindt verantwoordelijkheden belangrijker dan bedrijfsomvang bij vergelijkingen. Ook de statutaire positie weegt zwaar in het oordeel. De groeiende rekening-courantschuld ondersteunt volgens het hof dat het loon te laag is. De continuïteit van de onderneming loopt geen gevaar bij een hoger loon. Het aandeelhouderschap speelt hierbij een belangrijke rol. De fiscale winstreserves bieden voldoende ruimte. De Hoge Raad bevestigt de uitspraak. De Hoge Raad acht de klachten van de dga niet van voldoende belang voor een inhoudelijke behandeling. Dit versterkt het precedent van deze zaak.

Conclusie

Een dga moet goed bewijzen dat vergelijkingsfuncties echt vergelijkbaar zijn. Statutaire verantwoordelijkheden en eindverantwoordelijkheid wegen zwaar. Een vergelijkbare titel en een vergelijkbaar aantal ondergeschikten volstaan niet. De bewijslast ligt bij de dga en hij moet concrete en volledige informatie aanleveren.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLI:NL:HR:2025:459 | 27-03-2025

Categorie: Loonbelasting

Lagere boete door vrijwillige inkeer en volledige medewerking

april 10, 2025 by VDWB

Een consultant met de Italiaanse nationaliteit meldt vrijwillig dat hij over 2010-2016 niet zijn volledige box 3-vermogen heeft aangegeven. De inspecteur legt navorderingsaanslagen op met vergrijpboetes van in totaal ruim € 170.000. De rechtsvraag is of deze boetes terecht en proportioneel zijn.

Feiten

De consultant immigreert in 2006 naar Nederland. In zijn aangiften 2010-2016 vermeldt hij niet zijn volledige buitenlandse vermogen. Hij heeft in acht verschillende landen bankrekeningen en aandelen, waaronder Australië, Jersey en de VS. Daarnaast heeft hij een onroerende zaak in Italië. Na zijn melding van vrijwillige verbetering in augustus 2021 volgt informatie-uitwisseling. De inspecteur legt in mei 2022 navorderingsaanslagen en vergrijpboetes op. Hij meent dat sprake is van grove schuld en stelt de boetes vast op 60% van de verschuldigde belasting.

De consultant voert aan dat hij niet tijdig de cautie heeft gekregen. De cautie houdt in dat iemand erop gewezen moet worden dat hij niet verplicht is antwoord te geven op de vragen die aan hem gesteld worden. Verder voert de consultant aan dat het boetedossier incompleet is. Daarnaast is volgens hem geen sprake van grove schuld en hij is van mening dat de boetes disproportioneel zijn. 

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank oordeelt dat de cautie tijdig is gegeven aan het begin van het hoorgesprek. Verder overweegt de rechtbank dat de klacht over een incompleet boetedossier niet slaagt. De rechtbank verklaart de beroepen tegen de navorderingsaanslagen ongegrond.

Volgens de rechtbank is wel sprake van grove schuld, omdat de consultant te lichtvaardig aannam dat zijn buitenlandse vermogen niet aangegeven hoefde te worden. Gezien de omvang van het vermogen (meer dan € 10 miljoen) had hij zich beter moeten informeren. De consultant had deskundige hulp moeten inroepen. Daarnaast overweegt de rechtbank dat de beperkte kennis van de Nederlandse taal de consultant juist extra voorzichtig had moeten maken.

De rechtbank acht de boetes van € 172.250 disproportioneel, aangezien sprake is van een wanverhouding tussen de ernst van het vergrijp en het totaalbedrag. De consultant heeft openheid van zaken gegeven en meegewerkt. De rechtbank matigt de boetes tot € 50.000 in totaal. De rechtbank verlaagt de boetes daarbovenop met 10%, aangezien de zaak te lang heeft geduurd. 

Conclusie

Deze uitspraak toont aan dat de rechter streng kan toetsen of vergrijpboetes proportioneel zijn. De consultant handelt met grove schuld door zijn omvangrijke buitenlandse vermogen niet aan te geven. De boete van meer dan € 170.000 was desondanks disproportioneel. De rechtbank hecht waarde aan de vrijwillige inkeer en volledige medewerking en verlaagt daarom de boetes. De uitspraak bevestigt dat bij vrijwillige inkeer zonder voorbehoud matiging van vergrijpboetes gepast is, zelfs wanneer grove schuld bewezen is. Bovendien speelt de redelijke termijn voor berechting een belangrijke rol bij het vaststellen van boetes. 
 

Bron: Rechtbank Gelderland | jurisprudentie | ECLI:NL:RBGEL:2024:7965 | 14-11-2024

Categorie: Inkomstenbelasting

Digitaal bezwaar maken nu mogelijk voor fiscaal dienstverleners

april 10, 2025 by VDWB

Sinds 8 april 2025 is het mogelijk om met administratiesoftware digitaal bezwaar in te dienen namens een klant. Een bezwaar per post aanleveren blijft ook mogelijk. Op dit moment is digitaal bezwaar mogelijk voor inkomstenbelasting, omzetbelasting en vennootschapsbelasting. In de toekomst worden de mogelijkheden verder uitgebreid.

Bezwaar indienen tegen meer dan één aanslag of beschikking tegelijk is niet mogelijk. In het bezwaar tegen een aanslag kan ook bezwaar worden gemaakt tegen belastingrente of boetes die op de aanslag staan. Het is mogelijk om bijlagen mee te sturen met het bezwaar, met een maximum van 15 MB. Is het bezwaar digitaal verstuurd? Dan verschijnt na het versturen een digitale ontvangstbevestiging, net als bij het versturen van de aangifte.

Bezwaar kan worden ingediend met dezelfde administratiesoftware die wordt gebruikt voor de aangiften. Vraag aan de softwareleverancier of diens software digitaal bezwaar maken ondersteunt. Het bezwaar komt dan rechtstreeks binnen bij de Belastingdienst.

Bron: Belastingdienst | persbericht | 06-04-2025

Categorie: Algemeen

Minimumuurloon per 1 juli 2025 naar € 14,40

april 10, 2025 by VDWB

De bedragen van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag worden halfjaarlijks gewijzigd. Per 1 juli 2025 bedraagt het minimumuurloon voor iemand van 21 jaar of ouder € 14,40. Voor mensen, die jonger zijn dan 21 jaar, gelden van het wettelijk minimumuurloon afgeleide bedragen.

Leeftijd

Staffeling

Per uur

 21 jaar en ouder

 100,0% 

 € 14,40 

 20 jaar

 80,0% 

 € 11,52 

 19 jaar

 60,0% 

 € 8,64 

 18 jaar

 50,0% 

 € 7,20 

 17 jaar

 39,5% 

 € 5,69 

 16 jaar

 34,5% 

 € 4,97 

 15 jaar

 30,0% 

 € 4,32 

Voor werknemers, die werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst in de beroepsbegeleidende leerweg (bbl), gelden in de leeftijd van 18 tot en met 20 jaar afwijkende bedragen.

 Leeftijd

 Staffeling

 Per uur

 20 jaar

 61,5% 

 € 8,86 

 19 jaar

 52,5% 

 € 7,56 

 18 jaar

 45,5% 

 € 6,55 

Het referentiemaandloon bedraagt per 1 juli 2025 bruto € 2.245,80.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | besluit | nr. 2025-0000069776, | 31-03-2025

Categorie: Sociale verzekeringen

Lening wel of niet zakelijk? Rechtbank geeft duidelijkheid

april 3, 2025 by VDWB

Rechtbank Gelderland geeft in een recente uitspraak duidelijkheid over wanneer een lening tussen verbonden vennootschappen als fiscaal (on)zakelijk moet worden aangemerkt. De zaak draait om een geldverstrekker die een verlies op een lening wil aftrekken van de winst nadat de geldlener is ontbonden. De Belastingdienst weigert deze aftrek met een beroep op de 'onzakelijke-leningjurisprudentie'.

Feiten

Een vastgoedvennootschap verstrekt in 2006 een lening aan een gelieerde vennootschap voor de aankoop van een slipbaan (€ 180.000). De aandeelhouder van de crediteur bezat ook 50% van de aandelen in de debiteur. De leningsvoorwaarden worden niet schriftelijk vastgelegd. Daarnaast zijn er geen zekerheden gevestigd en wordt de rente bijgeschreven.
In 2017 verkocht de debiteur de slipbaan voor € 45.000 aan twee vennootschappen, die deze later doorverkochten voor ruim € 1,2 miljoen. De crediteur waardeerde de lening af met € 142.504. De inspecteur corrigeert deze afwaardering als onzakelijke lening.

Oordeel van de rechtbank

Of een lening onzakelijk is, moet beoordeeld worden naar de omstandigheden op het moment van het aangaan van de lening. Een aanvankelijk zakelijke lening kan tijdens de looptijd alsnog onzakelijk worden door onzakelijk handelen van de crediteur. De rechtbank benadrukt dat de bewijslast, dat sprake is van een onzakelijke lening, op de inspecteur rust. De inspecteur moet aannemelijk maken dat geen rentepercentage kan worden bepaald waaronder een onafhankelijke derde, onder gelijke omstandigheden, de lening zou hebben verstrekt.

De rechtbank oordeelt dat de inspecteur geen feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt die tot de conclusie leiden dat de lening bij verstrekking onzakelijk was. Het ontbreken van zekerheden, het bijschrijven van rente en de afwezigheid van een aflosschema maken een lening niet automatisch onzakelijk. De cruciale vraag is of de crediteur een debiteurenrisico heeft gelopen dat zo groot is dat geen onafhankelijke derde de gelden, zelfs met een hogere risico-opslag, zou hebben uitgeleend. De inspecteur had juist aangetoond dat de waarde van de slipbaan eind 2016 rond € 1 miljoen lag, wat aangeeft dat de debiteur voldoende verhaal bood.

De inspecteur heeft daarnaast niet aannemelijk gemaakt dat een onafhankelijke derde actie zou hebben ondernomen op het moment dat de slipbaan werd verkocht voor een veel lager bedrag dan de marktwaarde. De lening is dus ook niet 'gedurende de rit' onzakelijk geworden. De rechtbank concludeert dat de lening zakelijk was en dat de afwaardering ten laste van de fiscale winst kan worden gebracht.

Conclusie

Deze uitspraak biedt duidelijkheid over (on)zakelijke leningen. Niet de vorm, maar de inhoud is bepalend. De bewijslast ligt bij de inspecteur. De inspecteur moet aantonen dat het debiteurenrisico zo groot was dat niemand de lening zou verstrekken. Het bieden/hebben van voldoende zekerheid bij de debiteur wijst juist op een zakelijke lening.

Bron: Rechtbank Gelderland | jurisprudentie | ECLI:NL:RBGEL:2024:7864 | 12-11-2024

Categorie: Vennootschapsbelasting

Kenbare fout redt Belastingdienst bij navordering zonder nieuw feit

april 3, 2025 by VDWB

Een vastgoedvennootschap verkoopt in 2016 een onroerende zaak voor € 1 miljoen. De inspecteur stelt dat de werkelijke waarde € 1,75 miljoen bedraagt. Hij legt een navorderingsaanslag op met een winstcorrectie. De inspecteur baseert zich op een taxatierapport en betalingen aan een gelieerde vennootschap. De vennootschap bestrijdt de navorderingsbevoegdheid en de hoogte van de correctie

Feiten

De vennootschap exploiteert vastgoed en heeft in 2016 drie aandeelhouders. Er waren interne conflicten tussen de aandeelhouders, met name over de ontwikkeling van een vastgoedproject. Het project betrof een perceel grond met opstallen die sinds 2008 leegstonden. In 2015 werd het bestemmingsplan gewijzigd, waardoor het perceel geschikt werd voor woningbouw. In 2016 verkoopt de vennootschap het pand voor € 1 miljoen. De bestuurder sluit daarnaast een ontwikkelingsovereenkomst met de koper. Hierbij krijgt hij recht op meerdere vergoedingen.

De vennootschap dient de aangifte vennootschapsbelasting 2016 pas in september 2018 digitaal in. In maart 2018 werd wel al een kopie op papier naar de controlerend ambtenaar gestuurd. De inspecteur voerde een boekenonderzoek uit. Hieruit blijkt dat er een taxatierapport bestaat met een waardebepaling van € 1,75 miljoen. Ook blijkt dat een aan de bestuurder gelieerde vennootschap in 2017-2018 € 700.000 aan 'bemiddelingsprovisie' heeft ontvangen. De inspecteur concludeert dat een deel van de koopsom is 'omgeleid'. Hij legt een navorderingsaanslag op met een winstcorrectie en een vergrijpboete.

Nieuw feit

Het hof oordeelt dat geen sprake is van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. Het boekenonderzoek loopt nog tijdens het opleggen van de ambtshalve aanslag. De verkoop was al onderwerp van onderzoek. Het niet blokkeren van de aanslagregeling is volgens het hof een ambtelijk verzuim.

Kwade trouw

Ook is er volgens het hof geen sprake van kwade trouw bij de belastingplichtige. De inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat de vennootschap het taxatierapport kende. Het is onwaarschijnlijk dat andere, niet-gelieerde bestuurders zouden instemmen met een te lage verkoopprijs.

Kenbare fout

Wel is sprake van een voor de belastingplichtige kenbare fout. De vennootschap wist van het lopende boekenonderzoek. Het moest voor haar duidelijk zijn dat de ambtshalve aanslag niet overeenstemde met wat de inspecteur zou vaststellen na het onderzoek.

Oordeel hof

Ten aanzien van de winstcorrectie oordeelt het hof dat ontwikkeling binnen de vennootschap niet meer mogelijk is door onenigheid tussen de aandeelhouders. De vennootschap neemt daarom genoegen met € 1 miljoen. Een andere partij had kort daarvoor € 950.000 geboden. Het hof acht € 1 miljoen daarom de werkelijke waarde. Het hof vermindert de navorderingsaanslag. De vergrijpboete wordt vernietigd, omdat de grondslag is vervallen.

Conclusie

Deze uitspraak toont dat een navorderingsaanslag niet altijd een nieuw feit of kwade trouw vereist. Ook een 'kenbare fout' kan voldoende zijn. Dit is een fout die voor de belastingplichtige redelijkerwijs herkenbaar is. De zaak laat ook zien dat de Belastingdienst de waarde van onroerend goed niet zomaar mag corrigeren als er zakelijke redenen zijn voor de overeengekomen prijs. De omstandigheden bij verkoop en de verhoudingen tussen aandeelhouders zijn hier doorslaggevend voor de waardebepaling.

Bron: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLI:NL:GHARL:2025:1137 | 24-02-2025

Categorie: Vennootschapsbelasting

  • « Ga naar Vorige pagina
  • Pagina 1
  • Interim pagina's zijn weggelaten …
  • Pagina 6
  • Pagina 7
  • Pagina 8
  • Pagina 9
  • Pagina 10
  • Interim pagina's zijn weggelaten …
  • Pagina 118
  • Ga naar Volgende pagina »

Footer

Contactgegevens

Torenstraat 48
8501 BW Joure
0513 – 41 34 44

info@vanderwalbergsma.nl

Documenten

Disclaimer
Algemene voorwaarden
Privacy verklaring
Privacy voorwaarden
Klachten
Klokkenluidersregeling

Lidmaatschappen

Webdesign: Reclamebureau "Studio Daan & Ed"